P.C. Hooft-prijs 2005
Uitreiking
Op 20 mei 2005 is in het Letterkundig Museum in Den Haag de P.C.Hooft-prijs, groot E 60.000, uitgereikt aan F.L. Bastet.
Biografie
Frédéric Louis Bastet, auteursnaam F.L. Bastet (Haarlem, 20 september 1926 – Oegstgeest, 29 juni 2008), studeerde klassieke talen en archeolog...Lees meer >
BiografieFrédéric Louis Bastet, auteursnaam F.L. Bastet (Haarlem, 20 september 1926 – Oegstgeest, 29 juni 2008), studeerde klassieke talen en archeologie. Hij woonde een tijdlang in Italie en Griekenland. Van 1965 tot 1976 was hij hoogleraar klassieke archeologie in Leiden. Vervolgens was hij tot 1987 conservator van het Leidse Rijksmuseum voor Oudheden. Na zijn vervroegde uittreding wijdde hij zich aan literatuur en muziek. Hij schreef dichtbundels, verhalen en romans, vaak geinspireerd door de klassieke oudheid of gesitueerd in de mediterrane wereld. Ook schreef hij een grote hoeveelheid beschouwingen, waaronder een vijfdelige reeks “Wandelingen door de antieke wereld”. Hij wijdde verschillende studies aan Couperus en Vosmaer en schreef een omvangrijke biografie van Couperus die bekroond werd met de s-Gravesande-prijs. Hij werd twee keer koninklijk onderscheiden. In 2005 kreeg hij de P.C. Hooft-prijs. |
![]() ![]() |
JurJuryrapport
Voor de P.C. Hooft-prijs komen drie letterkundige genres in aanmerking: proza, poezie en het essay. Dit jaar is de beurt aan het essay, dat grammatica...Lees meer >
JurJuryrapportVoor de P.C. Hooft-prijs komen drie letterkundige genres in aanmerking: proza, poezie en het essay. Dit jaar is de beurt aan het essay, dat grammaticaal gezien niet in het rijtje thuishoort. Immers, de woorden �proza� en �po�zie� functioneren moeiteloos zonder lidwoord en verzetten zich tegen meervoudsvorming: �proza�s� of �po�zie�n�, dat heeft iets gewrongens. ‘Ik lees poezie’ is een vlekkeloze Nederlandse zin. �Ik lees proza� ook. �Essay� daarentegen is zonder lidwoord verlaten en verweesd: �Ik lees essay� is gebrekkig Nederlands, maar �essay� in het meervoud is volkomen correct: �Ik lees essays.� Die grammaticale onevenwichtigheid is symbolisch voor de moeizame plaatsbaarheid van het genre. Bovendien wordt onze ordeningsdrang gefrustreerd doordat essay altijd proza, maar proza niet altijd essay is. Kortom, onze bekroning betreft een weerbarstig genre, waarover gelukkig toch de nodige zekerheid bestaat. Bijvoorbeeld dat het wel proza, maar nooit fictie is, en altijd letterkunde. Het debuut van Bastet, in 1959, is geen bundel essays, maar een novelle. Daarin wordt het verhaal verteld van een jonge archeoloog die tijdens de uitoefening van zijn beroep, welke verstoord wordt door een aardbeving, ternauwernood aan de dood ontsnapt. Het is geschreven in de ik-vorm en heet De aardbeving. De vijf bundels Wandelingen door de antieke wereld (verschenen in 1978,’79, ’83, ’85 en ’87) zijn een verzameling superieure essays, waarin de opgravingen en ontdekkingen een door Bastet persoonlijk doorgemaakte ontwikkeling laten zien. Eeuwenoude bouwwerken, inscripties, sculpturen en wandschilderingen brengt hij in beeld, en daarmee al het levende waarvan zij restant en afspiegeling zijn. Nuchter bespreekt Bastet in dezelfde bundel de artistieke kwaliteiten van het grafrelif van een vijftienjarige jongen, begraven bij Athene in de vijfde eeuw voor Christus: ‘De beeldhouwer was zeker een kundig vakman. Maar daarom nog geen groot kunstenaar. Zo zitten bij voorbeeld de knieen aanmerkelijk te laag […] De onderbenen zijn wel erg kort.'(3) De titels van de vijf bundels Wandelingen zijn even welsprekend als toepasselijk: Duizendjarig dolen, Het maansteenrif, Naar paleizen uit het slik, De rest schuilt onder �t kruid en De horizon voorbij. Alle vijf zijn een dichterlijk citaat. Duizendjarig dolen stamt van Engelman: ‘er is een god verscholen / violen vlagen op het mos / elysium, de vlinders los / en duizendjarig dolen’. Zijn de Wandelingen door de antieke wereld traditionele essays in optima forma, in het daarna van Frederic Bastet verschenen proza krijgt het essay een geheel nieuwe vorm. De archeologische steen en andere harde vondsten maken plaats voor de niet tastbare nalatenschappen van individuele scheppende kunstenaars. Geen letterlijke aarde, maar metaforische wateren zijn het reservoir geworden dat toegang biedt tot �een verleden waar wij maar al te graag telkens opnieuw induiken, in volle overgave zoals de Etruskische jongen van zijn rots in het lokkende water�(7). Dit water staat voor het uiteindelijk onachterhaalbare leven zelf, dat bewaard moet blijven. De jury bestond uit Frida Balk-Smit Duyzentkunst (voorzitter), Trudy Dehue, L�on Hanssen, Marita Mathijsen en Hans Ree. Anton Korteweg was ambtelijk secretaris. Noten |
![]() ![]() |
Feestrede
Allerbeste Frédéric, geachte aanwezigen, onder wie in het bijzonder het bestuur van de Stichting P.C. Hooft-prijs voor Letterkunde en de juryleden. ...Lees meer >
FeestredeAllerbeste Frédéric, geachte aanwezigen, onder wie in het bijzonder het bestuur van de Stichting P.C. Hooft-prijs voor Letterkunde en de juryleden. ‘Sinds ik geschouwd heb in het hart der dingen, / de volheid ken waaruit de vogels zingen, / zie ik dit leven met een glimlach aan.’ Deze woorden zijn al heel wat jaren geleden uit de pen gevloeid van de prijswinnaar van vandaag: Frédéric Bastet. Ze komen uit de mooie sonnettenkrans ‘Koning van Rome’ (1) uit de bundel Gedichten uit 1960. Ik citeer de regels nu graag omdat ze zo goed passen bij de sfeer van dit moment. Het krijgen van een prijs is altijd aangenaam, zeker als het deze prestigieuze P.C. Hooft-prijs betreft. De toewijzing ervan is een erkenning van kwaliteiten en van inspanningen. Maar misschien wel het mooiste aan de P.C. Hooft-prijs van vandaag, is het mom�nt van de toekenning: een bewonderingwaardige carri�re achter de rug, alles gedaan wat mogelijk was. De winnaar kan g�neloos op zijn lauweren gaan rusten. In het huis waar wij vandaag te gast zijn, het Letterkundig Museum, gaat men waar de woorden gaan, zo geeft de titel van de permanente tentoonstelling het aan: Gaan waar de woorden gaan. FrédéricBastet gaat waar zijn belangstelling hem roept, zijn leven lang, naast zijn werk, naast de dingen van de dag. En de woorden volgen. Maar welke kant zijn interesses ook op gaan, ze gaan zeker niet stuurloos. �Er is een samenhang in alle dingen��, zo stond het al verwoord in zijn allereerste roman, Lava, uit 1963 (4). Opmerkelijk zijn de grote precisie en de zorgvuldigheid waarmee de schrijver en wetenschapper Frédéric Bastet te werk gaat, en niet alleen in zijn �gewone� wetenschappelijke werk en in zijn vijfdelige reeks Wandelingen door de antieke wereld. Ook zijn romans steunen op gedegen bronnenonderzoek. Tevreden is hij pas als het kleinste detail boven water is. Het zijn de details die het grotere geheel hun waarde geven. In zijn werkwijze, in dat delven naar feiten, toont hij zich de archeoloog die hij qua opleiding nu eenmaal is. In de tijd dat ik in Leiden Nederlandse Taal- en Letterkunde studeerde, liep ik, op weg naar de studiezalen van de Universiteitsbibliotheek, altijd langs het mooie, brede, witte pand op Rapenburg nummer 83. Door de ramen kon je zien dat er een diepe tuin achter verscholen lag met oude bomen. Het was een plek om even verlangend stil te staan. D��r wonen en d��r in de tuin studeren, zo zou geluk eruit kunnen zien. Pas later wist ik dat Frédéric Bastet juist in die tijd zo�n gelukkige was. Het huis herbergde de literaire nalatenschap van Carel Vosmaer. Diens papieren werden door zijn excentrieke kleinzoon bewaakt zoals de onderwereld door Cerberus. Niemand kreeg toegang tot Vosmaers archief, totdat het de archeoloog Frédéric Bastet � toen nog net geen hoogleraar � lukte de deuren te ontsluiten. Een mooie tijd volgde: �Ik kreeg alle gelegenheid om rustig te werken in een kamer die grensde aan de prachtige tuin van het grachtenhuis. Ongestoord kon ik me vele uren verdiepen in de (�) documenten uit het bezit van Carel Vosmaer. Om mij heen voorwerpen als replica�s van klassieke beelden, prenten en andere zaken die Carel Vosmaer dierbaar waren geweest�� (7) Het onderzoek resulteerde, zoals bekend, in de biografie Mr. Carel Vosmaer (1967). Wie het werk van Vosmaer kent, begrijpt waarom Bastet zich tot hem aangetrokken voelt: zij delen eenzelfde liefde voor de schoonheid, de oudheid en de letteren. Wat ben ik trouwens blij dat het verzoek tot deze voordracht niet in de kleine lettertjes de opdracht bevatte: �met dia�s�. Dan was er alle kans geweest op een herhaling van een gebeurtenis uit een van Bastets schetsen. Het hilarische verhaal staat als toegift in het vierde deel van de reeks Wandelingen door de antieke oudheid (8). Ik doe de schrijver geen onrecht door juist dit lichtvoetige verhaal uit de bundel te lichten. De kracht van zijn essays is een onderwerp voor het juryrapport. Het verhaal, getiteld �Het leed van de lezing met lichtbeelden�, is zeer herkenbaar voor iedereen die wel eens met een dia-apparaat erop uit is getrokken. We proeven in het verhaal de toon- en de woordkeus die Bastets fictie kenmerken: ironie gemengd met wat cynisme. De ik-figuur maakt deel uit van het gebeuren maar houdt zich tegelijkertijd afzijdig. Uiteindelijk is het toch het mededogen met de mensheid dat overblijft naast de persoonlijke berusting. De schrijver Bastet heeft een goed oog heeft voor de vele, bijzondere voorvallen in het leven van zijn personages, of dit nu historische of gefingeerde personen zijn. In het verhalen van anekdotes is hij een meester. Toch zijn het niet de anekdotes zelf waar het om gaat. Ze vormen de illustratie van veel meer: van een kijk op mens en maatschappij. Ze zijn � voor de goede verstaander � een overdenking, filosofie in een notendop. Ik denk dat niemand het mij kwalijk zal nemen, en hopelijk ook de gelauwerde zelf niet, als ik hier nu een kleine anekdote over Frédéric Bastet zelf vertel. Van harte gefeliciteerd. Ik heb gezegd. Eugenie Boer Noten |
![]() ![]() |
Dankwoord
‘Ita fac, mi Lucili, vindica te tibi, et tempus, quod adhuc aut auferebatur aut subripiebatur aut excidebat, collige et serva.’ ‘Bes...Lees meer >
Dankwoord‘Ita fac, mi Lucili, vindica te tibi, et tempus, quod adhuc aut auferebatur aut subripiebatur aut excidebat, collige et serva.’ ‘Beste Lucilius, ja, dat moet je doen, eis je voor jezelf op. Verzamel je tijd en wees er zuinig op, de tijd die je tot nu toe ontnomen of ongemerkt ontstolen werd, of die je gewoon ontviel.’ Deze stoische gedachte trof mij onontkoombaar toen ik in de maanden onmiddellijk na Wereldoorlog II kennismaakte met Seneca en de brieven die hij geschreven heeft aan zijn vriend Lucilius, destijds procurator van Sicilie. Het was een periode van verwarring, zeker voor een achttienjarige die door de oorlog al zoveel tijd verloren had en niet goed wist of hij door moest gaan in de Nederlandse letteren of de oude muziek, of misschien helemaal niet moest studeren maar regelrecht in de zogenaamd kille maatschappij stappen. Alles bijeen genomen is het wel een beetje een raar oeuvre, dat de jury van de P.C. Hooft-prijs dit jaar heeft willen bekronen. Er valt geen kop of staart aan te ontdekken, ik weet het. Maar dat correspondeert met een karakter waar ikzelf sinds mijn prilste jeugd het meest onder geleden heb. Ik dank de jury dan ook uit de grond van mijn hart, en het bestuur van de P.C. Hooft-stichting deelt evenzeer in grote erkentelijkheid mijnerzijds. Erg veel schrijven zal ik hierna wel niet meer, en dat is maar goed ook. Ik kan nauwelijks een computer van een magnetron onderscheiden. Frédéric Bastet |
![]() ![]() |

